De trein van Apeldoorn naar Zutphen is een scholierentrein. ’s Morgens en ’s middags zit hij vol met jongelui en uitpuilende schooltassen. Er wordt druk gepraat. Het huiswerk is zo moeilijk en zo veel, en niemand heeft ooit tijd om alles te leren. Zo rond mei stijgt de temperatuur in de trein nog meer. De eerste tentamens zijn geweest, en nu komen de gevreesde examens. Op veel gezichten staat de spanning te lezen, en vragen van vorige jaren worden driftig uitgewisseld. Wat ga jij straks doen, klinkt het in alle hoeken. Tja, wat doe je met een vers diploma op zak?
Tegenwoordig is het moeilijk een beroep te kiezen. Er is zo veel! Een vakantiebaantje kan je op weg helpen. Of een test om te zien waar je geschikt voor bent. Ergens op de lange lijsten met beroepen staat met kleine letters: archeoloog. Wat voor soort mensen zijn geschikt voor archeoloog? Om te beginnen moet je gek zijn. Alle archeologen zijn een beetje gek. Ze graven in andermans vuil in weer en wind. Ze juichen over grauwe scherven en oude botten, nog te min voor de soep. Maar niet alle gekken zijn archeoloog. Wie een rijke gek wil worden, moet iets anders kiezen. Er is werk genoeg, maar weinig geld en geen gouden handdrukken.
Wat je ook moet doen is er voor doorleren. Beroepsarcheoloog wordt je op een universiteit, archeologisch veldwerker kan ook op het HBO. Iedere universiteit legt de nadruk op iets anders. Welke je kiest hangt af van het soort archeologie dat je wilt doen. Zo is de Zutphense stadsarcheoloog een middeleeuwer. Voor middeleeuwse archeologie is Amsterdam het beste.
Maar wat leer je dan?
De hele Gelderse schooljeugd zit in het voorjaar voor de examens te blokken. Rijtjes stampen, stapels boeken lezen. Dat doen studenten archeologie ook. Alleen stampen die geen Franse woorden maar potten. Of pijlpunten of standbeelden. Ze moeten leren herkennen wat er uit de grond komt. Ze leren ook hoe je kunt bepalen hoe oud iets is. En hoe je de vondsten kunt gebruiken om meer te leren over de mensen van vroeger, en nog veel meer. Iedereen leert van alles een beetje. Daarna kiezen de meesten één onderdeel en gaan daar in door. Leren opgraven hoort er ook bij. ’s Zomers is het moeilijk een student archeologie te bereiken. Ze zitten allemaal ergens in Europa in een kuil met een troffel in hun hand. De bofferds zitten in Zuideuropa en wassen zich ’s avonds in de Middellandse zee. De pechvogels zitten in de polders en wassen zich niet.
Tegenwoordig duurt het hele studieprogramma vier jaar. Dat is erg krap voor archeologie. Veel studenten knopen er een paar jaar in het buitenland achteraan. Daarna is het vechten om een baantje. Sommigen gaan boeken schrijven. Anderen gaan opgraven, of bij een museum werken. Weer anderen schrijven stukjes voor een krant. Een paar worden zelfs professor. Die zijn niet verstrooid en praten geen Latijn. Een beetje vreemd zijn ze wel. Daar zijn het archeologen voor. Een voorbeeld: een archeoloog vindt liever geen goud en zilver. Daar gaat het volgende stuk over.