Aan het einde van de regenboog staat een pot met goud. Zo’n vijfendertig jaar geleden eindigde de regenboog daar waar nu in Zutphen de Rabobank staat. Op die plek stond een oud woonhuis dat moest wijken voor de bouw van de bank. En bij het slopen kwam tevoorschijn….de pot met goud. Mocht U me niet geloven: hij staat in Zutphen in het museum.
Stel: u heeft een huis gekocht. Er zit een lapje grond bij waar u een tuin van wilt maken. Maar tegen het spitten ziet u op. Wat doet u? U vertelt hier en daar dat u in uw grond vaak kostbare munten vindt en gaat dan slapen. Als u wakker wordt is uw grond omgespit, gratis en voor niets.
Nu is uw dochter toevallig archeoloog. Ze graaft op een plek waar vroeger een dorp heeft gelegen. Na hard werken heeft ze een groot terrein schoongeschaafd. Daarop zijn sporen van huizen duidelijk in de gele ondergrond te zien. Morgen zullen de sporen worden getekend. Dan, aan het eind van de middag, vindt één van de gravers een pot. Hij tilt hem op, en er rollen gouden munten uit. Gejuich! De vondst wordt in de kroeg gevierd, en het verhaal doet de ronde. De volgende morgen staat de archeoloog bij de rand van de put, met een kater. Alles is omgespit. Alle sporen van huizen zijn weg, alle kuilen zijn leeg. Er valt niets meer te tekenen, alle gegevens zijn weg, voorgoed.
Archeologen graven, en schatgravers graven. Wat is het verschil? Dat zit hem in hun bedoelingen. Archeologen willen gegevens en schatgravers willen goud. Archeologen willen weten hoe mensen vroeger leefden, schatgravers willen een goed leventje nú. Voor beiden valt iets te zeggen. Maar jammer genoeg sluit het één het ander soms uit. Een voorbeeld: ik kom bij u op bezoek en wil weten wat u gebruikt als zondags gebaksbordje, en wat als bordje voor de kat. U vertelt mij niks, ik mag niks vragen. Toch weet ik zeker dat ik er uit kom. Het zondagse servies staat in de zitkamer in de pronkkast, het bakje voor Mies op de keukenvloer. Maar hoe weet ik wat de keuken is? Door het fornuis, en de koelkast, en het pannenrek. Had U mij alleen de twee bordjes gegeven, en had ik uw huis niet gezien, dan had ik misschien niet geweten waar Mies haar brokjes van eet, en u uw taartjes. Ik had niet eens geweten dat u een poes heeft. Zo is het met huizen van vroeger ook. Een archeoloog kan niet aan een potje zien hoe de mensen van vroeger in dat huis leefden. Ze moet precies weten waar het potje gevonden is, en wat er nog meer in de buurt lag. Daarom werken archeologen ook zo langzaam. Ze moeten alles precies inmeten en opschrijven. Een schatgraver werkt anders. Die loopt als een olifant door uw porseleinkast, op zoek naar uw sieradendoos. Het bordje van Mies schopt hij weg, want dat brengt niets op. En als uw huis nou toevallig vijfduizend jaar oud was, en u bent er niet meer om te vertellen hoe alles er uit zag vóór de schatgraver kwam? Dan komt niemand het ooit meer te weten.
Daarom zijn archeologen bang om goud te vinden. Het trekt schatgravers aan. Bovendien zouden ze het toch niet mogen houden. Alles wat een archeoloog vindt is van de staat. De staat zegt ook dat alleen archeologen mogen graven. Schatgravers die het toch doen kunnen een boete krijgen. Maar waarom zou de staat archeologie belangrijk vinden? Wat heeft ú aan archeologie? Tja….. Lees het volgende stuk!