De wintersport is afgelopen, de zomervakantie komt er aan. De Alpen zijn nog altijd geliefd. Groots en grijs en wit. Erg wit soms. Dan jaagt de sneeuw en is het kwaad toeven daarboven. De gletschers dragen veel lijken mee. Onvoorzichtige toeristen, vaak. Maar in 1991 ook een onvoorzichtige Italiaan. Oetzi heet hij nu. Hoe zijn moeder hem noemde weten we niet. Hij lijkt erg op een kennis van mij. En is al 5700 jaar dood. Zó herkenbaar, en toch zó oud?
Soms is het gemakkelijk te zien hoe oud iets is. “Maandag” staat er op uw zak brood. Daar worden archeologen wel eens jaloers op. Op hun oude spullen staat bijna nooit zoiets. Daarom hebben archeologen trucs uitgevonden. Één van die trucs heet de koolstof 14 methode. Koolstof 14 (of C14) is een stofje dat overal in de lucht zit. Alles wat lucht inademt, ademt dus ook koolstof 14 in en zit er vol mee. Tot dat dier, of die plant of die mens, dood gaat. Koolstof 14 is ook radioactief. Nee, nu niet meteen aan Tschernobyl denken. Het betekent dat het stofje niet stevig is en uit elkaar valt. Dat doet het als je leeft en ook wanneer je dood bent. Alleen komt er dan geen nieuwe stof meer bij. In dode resten blijft zo steeds minder koolstof 14 over. Nou is het plezierige dat we weten hoe lang het duurt voor de helft ervan uit elkaar is gevallen. Dat is 5730 jaar. Boven- dien is de hoeveelheid koolstof 14 in de lucht altijd en overal gelijk (zeggen we even voor het gemak). De rest is een simpel sommetje. Er zaten 20 knikkers in de pot, er zitten er nog 5 in, en ieder jaar gaat de helft eruit. Reken maar uit hoe oud de pot is.
Nu liggen er een paar cobra’s onder het gras. De hoeveelheid koolstof 14 in de lucht is namelijk níet altijd gelijk geweest. En sommige dieren en planten krijgen er meer van binnen dan andere. Om te bepalen hoeveel koolstof 14 er in een dood ding zat had je vroeger ook erg veel van dat ding nodig. Hele boomstammen verdwenen in de meetmachines. Maar archeologen en natuurkundigen hebben nu voor de meeste problemen een oplossing gevonden. De Koolstof 14 methode, zoals dat heet, werk tegenwoordig prima.
Maar het blijft lastig. Een voorbeeld: twee Zutphenaren. Die werden in 1989 gevonden in de Waterstraat, als skelet. Er lagen geen spullen bij die hadden kunnen aangeven hoe oud ze waren. Dus gingen er stukjes bot naar de universiteit in Groningen. 1300 jaar oud, kwam eruit. Tot iemand erachter kwam dat een mens die veel zoetwatervis eet meer koolstof 14 in zich heeft dan anderen. En dus ook jonger uit de meetmachine komt. Veel Zutphenaren in die tijd aten vaak zoetwatervis. Zou dat ook met deze Zutphenaren gebeurd zijn? We hadden geluk: er lag toch wat bij één van hen. Een koeienbot, dat net zo oud moest zijn als de persoon waar het naast lag. En gewone koeien eten geen vis. Het koeienbot nam de trein naar Groningen. Resultaat: nog steeds 1300 jaar oud. Conclusie: de twee Zutphenaren lustten geen vis. Of de koe juist wel.
Bij Oetzi ging het gemakkelijker. Maar liefst drie verschillende universi- teiten gingen bij hem koolstof 14 meten, elk onafhankelijk van elkaar. De resultaten klopten als een bus: 5700 jaar dood. Toen stond er in de Achterhoek nog geen baksteen op de andere. Overal eindeloze bossen met woudreuzen erin. Die zijn ook erg nuttig: dat komt in het volgende stuk.