De schrijfarcheologe zat zuchtend op haar stoel op haar koude kamertje. Voor haar zoemde haar beeldscherm, nog leeg. Het mooiste vak van de wereld had ze, met schatten en skeletten om over te vertellen en vette modder om lekker in te wroeten. Wekenlang had ze welgemoed het ene verhaal na het andere weggerateld op haar toetsenbord. Maar nu was de inspiratie op, want de archeologe was gekomen bij een onderwerp dat ernstig en ingewikkeld was. Een onderwerp ook waar ze bij moest preken – en daar hield ze niet van. Vandaag moest ze schrijven over de regels en wetten in de Nederlandse archeologie. Haal de pepermuntjes tevoor- schijn, hier begint de preek:
Wist U, beminde lezers, dat het U een jaar cel kan kosten als U zelf archeoloogje gaat spelen? Volgens de wet mogen alleen mensen en instellingen met een vergunning opgraven. Die vergunning wordt door de staat uitgegeven. Om te beginnen aan het RACM en wie namens het RACM werkt. RACM staat voor Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten, en dat is het zenuwcentrum van de Nederlandse archeologie. Het zit in Amersfoort, in een doolhof van een gebouw. Vanuit dat doolhof houdt het alle vondsten van oude dingen bij, zorgt voor de bescherming van archeologisch belangrijke plekken, en laat opgravingen doen als het niet anders kan.
Ook het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden en een paar universiteiten hebben een graafvergunning. Dat zijn de universiteiten die een instituut voor archeologie hebben: Groningen, Amsterdam, Nijmegen, Leiden. Ook zij graven alleen als het moet: wat onder de grond ligt, ligt veilig. Tenslotte zijn er een paar dozijn stads- en provinciearcheologen, ook met een vergunning. Die zijn aangesteld door een gemeente om voor graafmachines uit te lopen en de geschiedenis van de gemeente op te spitten. En dan zijn er tegenwoordig ook steeds meer commerciële graafbedrijven met een vergunning. Ook in de archeologie slaat de privatisering toe.
Alles wat de RACM, de universiteiten, de stads- en provinciearcheologen en de graafbedrijven vinden is van de staat. Ze mogen niets zelf houden. Maar omdat de spullen vaak op hun kantoren worden opgeslagen en zij de enigen zijn die de weg weten in die dozen en zakken, maakt dat weinig uit. Als U, geachte lezer, op uw akker onverwachts een pijlpunt vindt, ligt het anders. Dan is die van U, en niet van de staat. Maar er zit een addersnest onder het gras. U bent wel verplicht naar de dichtstbijzijnde archeoloog te gaan en uw vondst te melden. En vervol- gens moet U de vondst een half jaar lang aan iedere onderzoeker laten zien die er om vraagt. Beschikbaar houden voor de wetenschap, heet dat. Stel, U spit de ene urn na de andere op in uw moestuin en zegt niets, dan kan de staat heel vervelend worden. Maar waarom zou U zwijgen? U houdt de urn, de archeologen krijgen de kennis, en zo verliest niemand erop.
Anders wordt het als U van tevoren weet dat er in uw boomgaard een veenlijkenkerkhof (ik noem maar wat) ligt. Graaft U toch, dan maakt U alle archeologen verdrietig en de staat boos. En een boze staat wil altijd veel geld zien. Andersom geldt gelukkig ook: als U overal vanaf blijft en de archeologen laat spitten op uw land, betaalt de staat U schadevergoeding. Een horde graafgrage archeologen laat nu eenmaal sporen na. Kort gezegd komt dit alles eigenlijk neer op Afblijven en Aanmelden.
Bergt U de pepermuntjes maar op, de preek is afgelopen. Tijd voor het goede nieuws: er is een heleboel dat U wel mag, graag zelfs. U hoeft geen studiebeurs te hebben overleefd om aan archeologie te mogen doen. Sterker nog: zonder U redden de archeologen het niet. Daarover gaat het volgende stuk.