Een goed uur fietsen van Zutphen is een oud landhuis, kasteel bijna. Het heet De Wiersse. Om dat kasteel heen ligt een groot en prachtig park, met statige bomen en geheimzinnige groene hoekjes. Meestal is het park afgesloten voor ons gewone mensen. Maar een paar keer per jaar, wanneer de planten op hun mooist zijn, gaan de poorten open. U zet uw fiets neer (want natuurlijk fietst u, beste lezer), haalt diep adem en….. barst in niesen uit. U hebt zojuist een portie archeologisch bewijsma- teriaal in uw neus gekregen.
Stuifmeel is taai spul, dat zal iedereen met hooikoorts beamen. In de juiste omstandigheden blijft het lang bewaard, tot duizenden jaren. Vooral op natte plaatsen zoals venen en meerbodems. Daar stapelen zich in de loop der jaren grondlaagjes op, ieder laagje vol met stuifmeel. Het stuifmeel komt daar terecht door de wind. Meestal draagt die het niet ver, hooguit een paar kilometer. Nou is het plezierige dat het stuifmeel van iedere plantensoort er anders uitziet. Het is gemakkelijk herkenbaar, als je tenminste een microscoop hebt en er verstand van hebt. Dat betekent dat je aan het stuifmeel op een plek kunt aflezen welke planten er in de buurt van die plek bloeien. Of hebben gebloeid, vroeger. Je neemt bijvoorbeeld van boven naar beneden telkens een beetje veen uit de wand van een diepe veenput. Je dateert ieder hoopje veen met de kool- stof-14 methode. Vervolgens kijk je wat voor soorten stuifmeel er in ieder hoopje veen zitten. Zo kom je te weten welke planten er in de buurt van het veen hebben gegroeid en hoe dat is veranderd door de eeuwen heen. Je kunt bijvoorbeeld zien of er overal dicht bos was of heide of weiland. Dicht bos betekent dat er weinig mensen in de buurt waren, heide en weiland betekent dat er boeren woonden met vee. Ook als je verder niets van die boeren terug vindt weet je zo dat ze er geweest moeten zijn.
In de afgelopen paar duizend jaar is het klimaat in de Achterhoek op en neer gegaan. Nu eens was het wat warmer dan nu, dan weer veel kouder, of vochtiger, of droger. Planten reageren op die verschuivingen. Zo zijn er een paar lange perioden in de prehistorie geweest met elk hun eigen plantensoorten. Dat gebruiken archeologen soms om grondlagen te dateren. Je neemt wat grond uit een laag en kijkt wat voor stuifmeel er in zit. Is dat stuifmeel van, bijvoorbeeld, planten die houden van kou en lange winters, dan weet je dat de grondlaag ergens in de buurt van de ijstijd is ontstaan.
Maar erg precies kun je zo niet werken. En er zijn nogal wat haken en ogen. Niet alle stuifmeel blijft even goed bewaard, bijvoorbeeld. En sommige soorten worden over een groter gebied verspreid dan andere. Sommige planten maken veel stuifmeel, andere juist weinig. Al met al is het een heel gedoe om met stuifmeel te werken, en archeologen laten dat dan ook over aan specialisten. Die heten “palynologen”, wat gewoon “stuifmeelkenners” betekent. Een bij is dus eigenlijk ook een palynoloog. En iemand met hooikoorts ook.
Geachte lezer, hier volgt een droeve mededeling: uw geachte schrijfarcheoloog is door haar stof heen. Dat wil zeggen, ze zou nog jaren door kunnen gaan. Maar om u lastig te vallen met Kalium-Argon-date- ringen, of postprocessuele archeologie of diffusiemodellen, dat gaat haar te ver. Het belangrijkste weet u nu. Nee, dan zijn er nog wel pakkender dingen te vertellen. Over beroemde, gekke, spannende ontdekkingen bijvoorbeeld. Mohenjo Daro, Teotihuacan, het land van Gilgamesj, het Egtved-meisje… De bibliotheek en het internet staat er vol mee, Discovery Channel en National Geographic worden er rijk van. En dan heb ik het nog niet eens over de tentoonstellingen gehad, grote en kleine, waar je al dat fraais op een paar centimeter van je neus kunt bekijken. Grijp uw kans, en geniet van de archeologie!
©Copyright Gerre van der Kleij.